AK Philip Peters |
Aan de grenzen van de waarneming |
Tussen waken en slapen, tusen kijken en niet - kijken, bevindt
zich een schemertoestand, een sluimergebied van staren, dromen en
mijmeren. Het is een grensgebied, waar vaste definities ontbreken
of hun waarde als houvast hebben verloren. De aandacht verplaatst
zich van de concrete buitenwereld naar binnen: de gedachten 'dwalen
af' en concentreren zich op zichzelf. |
Hiermee gepaard gaat een veranderd
tijdsbesef; de kloktijd is irrelevant voor de 'innerlijke tijd'.
ledereen kent dat: bij verveling lijkt de tijd langzaam te gaan,
bij opwinding en spanning snel. Bekend is de middeleeuwse parabel
van de monnik die in de kloostertuin getroffen werd door het gezang
van een vogel; toen hij na enige ogenblikken mijmeren zijn werk
hervatte bleken er eeuwen verstreken te zijn. |
Het werk van Frank Halmans
beweegt zich in dit gebied: de tijd wordt even stil gezet. Dit werk
kan dus niet zonder beschouwer, minder nog dan ander werk misschien:
de beschouwer maakt het werk, hij stelt het in werking. Of,
liever gezegd, het werk stelt de beschouwer in 'werking', het activeert
in hem de schemertoestand. |
Natuutlijk is het zo, dat
ieder kunstwerk een kijker nodig heeft om te kunnen functioneren:
de Nachtwacht op een onbewoond eiland is niet de Nachtwacht, geen
Rembrandt en zelfs geen schilderij, als er niemand is om het waar
te nemen, te benoemen en te interpreteren. |
Voor het werk van Halmans
geldt dit nog sterker omdat het zelf 'zo weinig is' en ook omdat
het die specifieke werking wil hebben, een bepaalde gemoedstoestand
wil oproepen en dat ook moet doen, wil het zijn beoogde functie
vervullen. |
Naar een kunstwerk kijken
is meer dan neutraal waarnemen, deze vorm van receptie is ook een
activiteit. ln dit geval wordt van de beschouwer een paradoxale
attitude gevraagd tussen activiteit en passiviteit, een 'schemerhouding',
die het werk zelf induceert. |
Dit werk manifesteert zich
paradoxaal genoeg in zeer concrete vormen: soms tamelijk volumineuze
constructies die daadwerkelijk ruimte in beslag nemen en hun vorm
meestal ontlenen aan dagelijkse gebruiksvoorwerpen. In zekere zin
is hun werking een negatie van hun formele eigenschappen. Terugkerende
vormen zijn: de vensterbank, het kozijn, de etalage. Dat zijn grensvoorwerpen,
voorwerpen die het schemergebied tussen twee duidelijk afgebakende
territoria in zich bergen: grenzen tussen binnen en buiten. |
Een goed voorbeeld is de lege
etalage (waarvan twee versies bestaan die bij voorkeur samen worden
gepresenteerd om de aandacht van de formele eigenschappen te verleggen
naar de eigenlijke betekenis). Een etalage is een uitstalkast, het
gaat om de inhoud. Als de etalage leeg is, wordt de beschouwer dus
expliciet uitgenodigd om niet naar de inhoud te kijken; die
ontbreekt immers. Dat wil zeggen dat de beschouwer de etalage zelf
kan vullen met zijn eigen dagdromen en mijmeringen. Het objectmatige
deel van het werk doet niet meer dan daartoe de voorwaarden scheppen,
het creeert een rustpunt, het zet de tijd even stil, het
maakt een moment tot eeuwigheid; het geeft de mogelijkheid tot een
'monologue interieur' zoals bij Proust. Het 'werk' zelf is niet
meer dan een container voor immateriele verschijningen, 'herinneringen,
dromen, gedachten'. |
Een ander voorbeeld: een bank
(geexposeerd in het HCAK), waarvan de beide zitgedeelten gescheiden
worden door een opstaand wandje. Dit is op dit moment naar mijn
idee Halmans' meest complexe werkstuk. Het is wel degelijk een bank
(van een min of meer willekeurige maar vertrouwde vormgeving, zoals
men die in openbare ruimtes wel kan aantreffen), waar men op kan
zitten. In tegenstelling tot de etalage functioneert het object
dus zoals het geacht wordt te functioneren in het dagelijks leven.
Het is een rustpunt. Veel van Halmans constructies beogen een rustpunt
te zijn, dit werk is het van nature al. Maar het is, krachtens zijn
context, ook een kunstobject: men kan op de bank zitten maar er
ook naar kijken. Op de scheidingswand zijn aan beide kanten drie
zwart-wit foto's aangebracht van verder 'neutrale' vensterbanken,
een ondubbelzinnige (maar zich niet opdringende) aanduiding van
het grensgebied tussen binnen en buiten. Wie er naar kijkt,kijkt
zowel naar foto's op een wand als, in de foto, 'naar buiten', in
een dialectische verhouding niet ongelijk aan de manier waarop je
op en in een spiegel kunt kijken. |
Wie op de bank gaat zitten
kijkt naar de rest van de wereld, althans naar dat pars pro toto
dat toevallig ter plekke voorradig is. Het zitten op de bank, zelf
opnieuw drager van een overgangsmoment tussen twee activiteiten,
geeft aanleiding tot wegdromen, tot een moment zonder eigen intrinsieke
betekenis, tot eeuwige expansie van dat moment. |
In het HCAK was de bank in het midden
van een ruimte geplaatst die aan weerszijden begrensd werd door
tegen of vlak naast de zijmuren geplaatste andere werken, die weer
een vergelijkbare soort informatie opleverden. In zekere zin werd
de beschouwer hier dus ook nag geconfronteerd met een spiegeleffect:
zijn mijmeringen werden teruggekaatst door het werk waarnaar hij
keek of staarde. Het innerlijk kon steeds dieper wegzinken in zichzelf,
juist vanwege de speciale objectmatigheid van het werk. |
Zo werd het werk tot de stille
getuige van even zoveel monologues interieurs als er serieuze bezoekers
aan de tentoonstelling waren.
|